Eremocoris abietis ist eine Wanze aus der Familie der Rhyparochromidae.
Die Wanzen werden 5,9 bis 7,2 Millimeter lang.[1] Sie haben wie alle Arten der Gattung Eremocoris rötlich braune Vorderflügel, die auf der Membrane, angrenzend an den Cuneus ein Paar halbkreisförmiger weißer Flecken tragen. Eremocoris abietis trägt einen großen und mehrere kleine Dornen auf den Schenkeln (Femora) der Vorderbeine. Die Behaarung an den hinteren Schienen (Tibien) ist kürzer als die Schienen breit sind. Bei der ähnlichen Eremocoris fenestratus sind sie ungefähr gleich lang, wie breit.[2] Meist sind die Flügel der Imagines verkürzt, nur selten findet man auch flugfähige, makroptere Tiere.[1]
Die Art ist in Europa vom hohen Norden bis in den Mittelmeerraum verbreitet. Im Osten reicht das Verbreitungsgebiet bis nach Sibirien und Teile Zentralasiens. Die Art ist insbesondere in Skandinavien häufig, kommt aber auch in Mitteleuropa überall vor. Man findet sie auch in den höheren Lagen der Mittelgebirge und in den Alpen bis 1000 bis 1300 Meter Seehöhe, vereinzelt auch über 2000 Meter. Die Art besiedelt trockene Wälder und deren Ränder, bevorzugt auf sandigen Böden.[1]
Die Tiere leben vor allem in locker gewachsenen Nadelholzbeständen mit Kiefern (Pinus), Lärchen (Larix) und Wacholder (Juniperus), man findet sie aber auch in der sauren Bodenstreu unter Heidelbeeren (Vaccinium), Besenheide (Calluna vulgaris), Krähenbeeren (Empetrum) und ähnlichen Zwergsträuchern. Häufig findet man die Wanzen dort, wo auch Waldameisen (Formica), seltener Rossameisen (Camponotus) leben. Man kann sogar Nymphen und Imagines in den Ameisennestern finden, wo sie toleriert werden und sich wahrscheinlich teilweise räuberisch auch von eingetragener Beute und der Ameisenbrut ernähren. Für die Entwicklung der Wanzen sind Ameisen aber nicht obligatorisch. Man kann sie häufig auch am Boden an Zapfen von Nadelhölzern finden, wo sie an deren Samen saugen. Die Imagines überwintern unter loser Rinde und besonders in trockener Nadelstreu, oder in Ameisenhügeln. In letzteren findet man gelegentlich auch überwinternde Nymphen. Pro Jahr tritt normalerweise eine Generation auf, wobei die adulten der neuen Generation ab etwa August auftreten. Die Entwicklung in Ameisennestern verläuft offenbar azyklisch, sodass es hier mehr als eine Generation pro Jahr geben kann.[1]
De Eremocoris abietis is een wants uit de onderfamilie Rhyparochrominae en uit de familie bodemwantsen (Lygaeidae). 'Dennenheremietwants' is de Nederlandse naam voor deze wants op Waarneming.nl, waar voor alle in de Benelux voorkomende wantsen eenduidige Nederlandse namen zijn ingevoerd.[1][2]
De onderfamilie Rhyparochrominae wordt ook weleens als een zelfstandige familie Rhyparochromidae gezien in een superfamilie Lygaeoidea.[3] Lygaeidae is conform de indeling van bijvoorbeeld het Nederlands Soortenregister.
Deze soort is 5,9 tot 7,2 mm lang. De kop, het schildje (scutellum) en de antennes zijn zwart. De voorkant van het halsschild (pronotum) is zwart, terwijl het achterste deel roodbruin is. De zijrand van het halsschild is wit. De voorvleugels zijn roodbruin met aan het begin een licht gedeelte (naast het schildje), terwijl het membraan (doorzichtige deel van de voorvleugels) zwart is met halfcirkelvormige witte vlekken naast de cuneus. De poten zijn bruin. De dijbenen van de voorpoten hebben één grote en een aantal kleinere stekels. De wantsen zijn meestal brachypteer, de vleugels zijn dan iets korter dan het het achterlijf (abdomen).
De soort komt voor in geheel Europa en is naar het oosten verspreid in Siberië en in een deel van Klein-Azië. De dennenheremietwants leeft in droge bossen, vooral naaldbossen en aan de bosranden, bij voorkeur op zandgrond.
Deze bodemwantsen leven voornamelijk in open naaldbossen met dennen (pinus), lork (Larix) en jeneverbes (Juniperus), maar ze zijn ook gevonden in de zure strooisellaag onder bosbes (Vaccinium), struikhei (Calluna vulgaris), Empetrum en soortgelijke dwergstruiken. Vaak vindt men de wantsen waar mieren uit het geslacht Formica en Camponotus leven. Men kan zelfs nimfen en imago’s in de mierennesten vinden, waar ze worden gedoogd en waar ze zich waarschijnlijk ook voeden met door de mieren verzamelde buit en mierenbroed. Voor de ontwikkeling van de wantsen zijn de mieren echter niet noodzakelijk. Ze leven dan op de bodem, waar ze aan de zaden van naaldbomen zuigen. De imago’s overwinteren onder de schors, in droge dennennaalden of in mierenhopen. In de mierenhopen vindt men soms overwinterende nimfen. Jaarlijks komt meestal één generatie voor. De volwassen wantsen van de nieuwe generatie verschijnen in augustus. De ontwikkeling in mierennesten verloopt blijkbaar acyclisch, dus er kan meer dan één generatie per jaar zijn.
De Eremocoris abietis is een wants uit de onderfamilie Rhyparochrominae en uit de familie bodemwantsen (Lygaeidae). 'Dennenheremietwants' is de Nederlandse naam voor deze wants op Waarneming.nl, waar voor alle in de Benelux voorkomende wantsen eenduidige Nederlandse namen zijn ingevoerd.
De onderfamilie Rhyparochrominae wordt ook weleens als een zelfstandige familie Rhyparochromidae gezien in een superfamilie Lygaeoidea. Lygaeidae is conform de indeling van bijvoorbeeld het Nederlands Soortenregister.