Trichodina ist eine symphoriontisch lebende Gattung aus der Gruppe der Wimperntierchen.
Der Körper ist flach-zylindrisch bis scheibenförmig gebaut.[1] Die Haken des zur Anhaftung am Untergrund und zur Fortbewegung dienenden, dreiteiligen Hakenkranzes bestehen aus geraden oder gebogenen Außenhaken, einem dünn-gestreckt stab-, stachel- oder nadelförmigen Innenhaken und einem verbreiterten Mittelteil.[2][3]
Die dem Untergrund abgewandt liegende und als Mundöffnung dienende adorale Wimpernspirale verläuft um das Körperende in einem Kreis zwischen 360° und 540°.[2]
Trichodina-Arten finden sich weltweit mit Ausnahme der Antarktis in stehendem und fließendem Süß- und Salzwasser.[2] Sie besiedeln symphoriontisch die Haut von Fischen, Amphibien, Moostierchen und Nesseltieren, kommen aber auch frei flottierend vor. Bei geschwächten Fischen können sie als Schwächeparasiten bei Massenbefall die Haut schädigen und eine Trichodiniose verursachen.[1] Wie alle Wimpertierchen filtern sie Partikel aus dem sie umgebenden Wasser.
Die Gattung wurde 1830 durch Christian Gottfried Ehrenberg erstbeschrieben, die Typusart ist Trichodina pedunculus. Für die Gattung wurden über 170 Arten beschrieben, von denen allerdings rund 70 Arten wegen unzureichender Beschreibungen nicht mehr anerkannt werden.[2][4]
Trichodina ist eine symphoriontisch lebende Gattung aus der Gruppe der Wimperntierchen.
Trichodina is a genus of ciliate alveolates that is ectocommensal or parasitic on aquatic animals, particularly fish. They are characterised by the presence of a ring of interlocking cytoskeletal denticles, which provide support for the cell and allow for adhesion to surfaces including fish tissue.
Trichodinids are members of the peritrichous ciliates, a paraphyletic group within the Oligohymenophorea. Specifically, they are mobiline peritrichs because they are capable of locomotion, as opposed to sessiline peritrichs such as Vorticella and Epistylis, which adhere to the substrate via a stalk or lorica. There are over 150 species in the genus Trichodina. Trichodinella, Tripartiella, Hemitrichodina, Paratrichodina and Vauchomia are similar genera.
Trichodinids are round ciliates that may be disc-shaped or hemispherical. The cytostome (cell mouth) is on the surface that faces away from the host; this is termed the oral surface. The other side, or aboral surface, attaches to the skin of the host or other substrate. There is a spiral of cilia leading towards the cytostome and several rings of cilia at the periphery of the cell, responsible for creating adhesive suction and locomotory power. In the taxonomy of trichodinids, the exact number, shape and arrangement of the cytoskeletal denticles is critical for determining taxonomic relationships. These characters are usually revealed by silver nitrate staining of microscope slides, which stains the cell cytoplasm black and leaves the denticles white.
Trichodinids have a simple direct life cycle. That is, they have a single host and do not use alternation of generations or mass asexual replication off the host. They reproduce by binary fission, literally cell-splitting. This produces daughter cells with half the number of denticles of the parent cell. The full complement of denticles is restored by synthesis of new denticles from the outer edge of the cell, working inwards.
Trichodinids are typically found on the gills, skin and fins of fishes, though some species parasitise the urogenital system. A range of invertebrates is also host to trichodinid infections, including the surfaces of copepods and the mantle cavity of molluscs. Transmission occurs by direct contact of infected and uninfected hosts, and also by active swimming of trichodinids from one host to another. Trichodina cells swim with the aboral surface facing forwards. On surfaces, they move laterally, with the aboral surface facing the substrate.[1]
Most trichodinids are ectocommensal in that they use the fish only as a substrate for attachment, while they feed on suspended bacteria. Some species are certainly primary pathogens, however, since they occur in sterile sites (e.g. urinary system), or provoke pronounced responses on the part of the host (e.g. Tripartiella on gills).
When trichodinids become a problem in aquaculture, it usually indicates eutrophication or poor water quality. High bacterial loads provide abundant food for trichodininds, which subsequently proliferate on hosts and then cause attachment-related pathologies.
Trichodina is a genus of ciliate alveolates that is ectocommensal or parasitic on aquatic animals, particularly fish. They are characterised by the presence of a ring of interlocking cytoskeletal denticles, which provide support for the cell and allow for adhesion to surfaces including fish tissue.
Trichodina is een eencellige flagellaat die veelvuldig vijvervissen zoals Koi en goudvissen parasiteert. Het is een schotelvormige parasiet met trilhaartjes (cilia) om zich te kunnen verplaatsen. Deze parasiet is enkel met een (goede) microscoop zichtbaar. Hij is gemiddeld 70 µm groot.
Trichodina vinden we terug op het lichaam en op de kieuwen waardoor de vissen moeilijkheden hebben om te ademen (happen naar lucht), daarom is extra beluchting aan te raden.
Trichodinaparasieten planten zich voort door middel van celdeling, daardoor kan een plotse explosie van parasieten plaatsvinden. Ze vermenigvuldigen zich tussen de 4°C en 30°C, we komen deze parasiet dus gedurende het hele jaar tegen.
Als reactie op de trillingen van de cilia produceert de Koi een extra dikke slijmlaag, dit is echter gunstig voor Trichondina welke zich voedt en nestelt op de slijmlaag. Op gezonde Koi kunnen trichodina parasieten voorkomen, zonder dat dit problemen op levert. Wanneer de Koi echter verzwakt is door bijvoorbeeld andere parasieten, slechte waterkwaliteit, lage temperaturen etc., kan deze symbiose problematisch worden. Hierdoor wordt trichodina vaak bijgestaan door secundaire infecties zoals schimmels, gatenziekte, enz. De vissen springen (uit het water, wat soms slecht kan aflopen), flitsen of schuren. Bij een erge infectie stoppen de vissen met eten en hangen de vissen aan het oppervlak of aan de wateraanvoer. Wanneer de infectie dit stadium bereikt heeft, is het meestal al te laat en is de kans op overleven klein.
De behandeling gebeurt meestal met kaliumpermanganaat (KMnO4), wat een oxiderende werking heeft. Ook kan het water behandeld worden met malachietgroen, methyleenblauw of FMC. Tegen deze 3 laatste behandelingen hebben trichodina-parasieten een zekere resistentie opgebouwd door veelvuldig toepassing. Tegen kaliumpermanganaat kan geen weerstand worden opgebouwd door de oxidatieve stress die wordt veroorzaakt, dit maakt kaliumpermanganaat de beste behandeling. Het is echter verstandig een koi expert te raadplegen die over genoeg kennis beschikt voordat een behandeling wordt toe gepassen.
Trichodina heeft ook een kleinere broer, trichodinella. Deze parasiet is kleiner en hardnekkiger dan trichodina.
Trichodina is een eencellige flagellaat die veelvuldig vijvervissen zoals Koi en goudvissen parasiteert. Het is een schotelvormige parasiet met trilhaartjes (cilia) om zich te kunnen verplaatsen. Deze parasiet is enkel met een (goede) microscoop zichtbaar. Hij is gemiddeld 70 µm groot.
Trichodina vinden we terug op het lichaam en op de kieuwen waardoor de vissen moeilijkheden hebben om te ademen (happen naar lucht), daarom is extra beluchting aan te raden.
Trichodinaparasieten planten zich voort door middel van celdeling, daardoor kan een plotse explosie van parasieten plaatsvinden. Ze vermenigvuldigen zich tussen de 4°C en 30°C, we komen deze parasiet dus gedurende het hele jaar tegen.