De pruimenhoorntjesmijt (Phyllocoptes eupadi; syn. Eriophyes padi of Phytoptus padi prunianus) is een mijt die behoort tot de familie der Eriophyidae en werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Richard A. Newkirk in 1984.
De volwassen mijt leeft van sap, gezogen uit de celweefsels. De mijten zijn kleiner dan 1 mm en veroorzaken gallen die als een onregelmatig bolletje of hoorntje op een steeltje oprijzen boven het bladoppervlak van sleedoorn (Prunus spinosa) en andere Prunus-soorten (zoals de pruim en de gewone vogelkers).
De gallen zitten soms alleen langs de hoofdnerf maar ook vaak over het hele blad en lijken op bolletjes die op steeltjes zitten. De kleur is geelgroen tot roodachtig en de opening van de gallen is fijnbehaard en zit aan de onderkant van het blad. Het bladoppervlak kan zo dicht worden bedekt met gallen dat het vervormd en gerimpeld wordt.
De pruimenhoorntjesmijt (Phyllocoptes eupadi; syn. Eriophyes padi of Phytoptus padi prunianus) is een mijt die behoort tot de familie der Eriophyidae en werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Richard A. Newkirk in 1984.
De volwassen mijt leeft van sap, gezogen uit de celweefsels. De mijten zijn kleiner dan 1 mm en veroorzaken gallen die als een onregelmatig bolletje of hoorntje op een steeltje oprijzen boven het bladoppervlak van sleedoorn (Prunus spinosa) en andere Prunus-soorten (zoals de pruim en de gewone vogelkers).
Phyllocoptes eupadi – gatunek roztocza z rodziny Eriophyidae będący agrofagiem różnych gatunków śliwy[1].
Objawami jego występowania są pojawiające się wczesną wiosną na górnej powierzchni liści kolumienkowate i owłosione galasy o barwie od zielonej przez żółtą do czerwonej. Galasy w środku są puste. W ich wnętrzu żerują dorosłe roztocze odżywiające się sokiem wysysanym z komorek liści. Powierzchnia liścia może być tak gęsto pokryta galasami, że staje się zdeformowana i pomarszczona[1].
Występuje na Prunus avium, Prunus dulcis, Prunus padus[2].
Phyllocoptes eupadi – gatunek roztocza z rodziny Eriophyidae będący agrofagiem różnych gatunków śliwy.
Objawami jego występowania są pojawiające się wczesną wiosną na górnej powierzchni liści kolumienkowate i owłosione galasy o barwie od zielonej przez żółtą do czerwonej. Galasy w środku są puste. W ich wnętrzu żerują dorosłe roztocze odżywiające się sokiem wysysanym z komorek liści. Powierzchnia liścia może być tak gęsto pokryta galasami, że staje się zdeformowana i pomarszczona.
Występuje na Prunus avium, Prunus dulcis, Prunus padus.
