Nysius ericae ist eine Wanze aus der Familie der Bodenwanzen (Lygaeidae).
Die Wanzen werden 3,5 bis 4,5 Millimeter lang.[1] Die Art ist schwer von den anderen Arten der Gattung Nysius zu unterscheiden. Insbesondere Nysius thymi ist sehr ähnlich. Beiden Arten fehlt der gut erkennbare dunkle Ring an der Basis des zweiten Fühlerglieds und beide haben dunkle Flecken auf der Flügelmembrane. Am sichersten ist die Bestimmung bei den Männchen durch eine Genitaluntersuchung. Die Weibchen können anhand der Härchen auf den Adern der Flügel unterschieden werden, die länger sind, als bei der ähnlichen Art.[2]
Die Art ist in weiten Teilen der Paläarktis verbreitet und kommt in Norden bis in die Subarktis, Grönland und auch in Nordamerika vor. Sie besiedelt auch Afrika bis ganz in den Süden. Sie ist dort sehr häufig, so ist sie z. B. im Nationalpark Virunga in der Republik Kongo die häufigste Wanzenart. In Mitteleuropa ist die Art überall anzutreffen, sie ist jedoch seltener als Nysius thymi. Sie besiedelt bevorzugt trockene und temperaturbegünstigte, sandige Lebensräume mit niedriger, lückiger Vegetation, man findet sie jedoch auf anderen Böden.[1]
Die Tiere leben an einer großen Zahl verschiedener Korbblütler (Asteraceae). Die Überwinterung erfolgt offenbar meist als Ei.[1]
De Nysius ericae is een wants uit de onderfamilie Orsillinae en uit de familie bodemwantsen (Lygaeidae). 'Heidenysius' is de Nederlandse naam voor deze wants op Waarneming.nl, waar voor alle in de Benelux voorkomende wantsen eenduidige Nederlandse namen zijn ingevoerd.[1][2]
Het is een grijsbruine wants, die 3,5 – 4,5 mm lang is. Over de kop lopen twee zwarte strepen. Het schildje (scutellum) is bruinzwart met een smalle lichtbruine rand aan de schuine zijkanten. Het hemi-elytrum (de deels verharde voorvleugel) is lichtbruin met donkere vlekjes en het membraan (doorzichtig deel van de voorvleugel) is kleurloos met donkere vlekken. De soorten uit het geslacht Nysius zijn zeer moeilijk uit elkaar te houden. De heidenysius is vooral zeer vergelijkbaar met de tijmnysius (Nysius thymi). Beide hebben donkere vlekken op het vleugelmembraan en bij beide ontbreekt de herkenbare donkere ring aan de basis van het tweede segment van de antenne. De veiligste werkwijze voor het bepalen van de soort is bij de mannetjes door een genitaal onderzoek. De wijfjes kunnen worden onderscheiden door de haren op de aderen van de vleugels, die langer zijn dan bij de tijmnysius.
De heidenysius is samen met meerdere ondersoorten wijdverspreid in veel delen van het Palearctisch gebied en komt ook in noordelijke gebieden voor zoals in Groenland en in Noord-Amerika. Ze koloniseerden Afrika tot in het het verre zuiden. Hij is daar vaak zeer algemeen. Bijvoorbeeld in het Nationaal park Virunga in de republiek Congo is het de meest voorkomende wantsensoort. In Centraal-Europa is de soort overal te vinden, maar is hij zeldzamer dan tijmnysius. Ze hebben een voorkeur voor droge, warme, zanderige leefgebieden met lage open vegetatie, maar ze komen ook in andere gebieden voor.
Ondanks zijn naam (ericae is afgeleid van erica = heide) komt hij op veel plantensoorten voor. Onder andere op planten uit de composietenfamilie (Asteraceae), waar hij aan de zaden zuigt. Ze overwinteren als ei, maar er kunnen ’s winters ook volwassen wantsen worden aangetroffen. Er zijn twee generaties.
De Nysius ericae is een wants uit de onderfamilie Orsillinae en uit de familie bodemwantsen (Lygaeidae). 'Heidenysius' is de Nederlandse naam voor deze wants op Waarneming.nl, waar voor alle in de Benelux voorkomende wantsen eenduidige Nederlandse namen zijn ingevoerd.