Graptopeltus lynceus ist eine Wanze aus der Familie der Rhyparochromidae.
Die Wanzen werden 6,7 bis 8,0 Millimeter lang.[1] Sie haben breit blass gefärbte Ränder am Pronotum und zwei erhabene blasse Linien auf dem Schildchen (Scutellum), die an dessen Spitze ein V bilden. Die Vorderseite des Pronotums ist breiter als der Kopf samt Facettenaugen.[2]
Die Art ist von Nordafrika über den Mittelmeerraum bis in den Süden Englands und Skandinaviens verbreitet. Im Osten reicht die Verbreitung bis in den Kaukasus. In Mitteleuropa ist die Art weit verbreitet und meist häufig. Man findet sie in den Alpen deutlich über 1000 Meter Seehöhe.[1] In Großbritannien kommt sie nur vereinzelt und selten im Süden, insbesondere im Südosten Englands vor.[2] Besiedelt werden ähnlich wie bei Aellopus atratus trockene, warme, offene Lebensräume mit Sandböden, seltener auch Kalkmagerrasen oder Ruderalflächen.[1]
Die Tiere ernähren sich von den Samen von Raublattgewächsen (Boraginaceae) wie etwa Natternköpfe (Echium), Ochsenzungen (Anchusa), Hundszungen (Cynoglossum) und Vergissmeinnicht (Myosotis). Die Nymphen saugen auch an Pflanzenarten der Lippenblütler (Lamiaceae), Hülsenfrüchtler (Fabaceae) und Storchschnabelgewächse (Geraniaceae). Sie leben unterhalb der Pflanzen, sowohl die Imagines, als auch die Nymphen klettern aber auch auf die Blütenstände der Pflanzen. Die Überwinterung erfolgt als Imago in trockener Bodenstreu und unter Pflanzenrosetten. Die Paarung und Eiablage erfolgt im Mai, die adulten Tiere der neuen Generation treten ab Ende Juli auf. Pro Jahr wird eine Generation ausgebildet.[1]
Graptopeltus lynceus ist eine Wanze aus der Familie der Rhyparochromidae.
Graptopeltus lynceus est une espèce d'insectes du sous-ordre des hétéroptères (punaises), de la famille des Rhyparochromidae, de la sous-famille des Rhyparochrominae, de la tribu des Rhyparochromini, et du genre Graptopeltus.
Une punaise terrestre assez large, avec comme signes distinctifs des marges claires autour du pronotum et deux lignes pâles sur l'écusson (scutellum), qui forment un V au sommet. La partie antérieure du pronotum est plus large que la tête et les yeux. Dimension de l'imago : 6 - 7 mm.
L'adulte est présent toute l'année. Les animaux se nourrissent des graines de Boraginaceae, tels que les genres Echium, Anchusa, Cynoglossum et Myosotis (myosotis des marais). Les nymphes sucent des espèces végétales telles que des Lamiacées (Lamiaceae), des légumineuses (Fabacées) et des Geraniaceae (la famille des Géraniums). Ils vivent sous les plantes, mais les deux imagos, ainsi que les nymphes montent aussi sur les inflorescences. L'hibernation se déroule comme imago dans la litière de feuilles et de plantes sèches. L'accouplement et la ponte ont lieu en mai, les animaux adultes de la nouvelle génération apparaissent à partir de la fin de juillet. Une génération est formée par an.
L'espèce Graptopeltus lynceus été décrite par l'entomologiste danois Johan Christian Fabricius en 1775.
Graptopeltus lynceus est une espèce d'insectes du sous-ordre des hétéroptères (punaises), de la famille des Rhyparochromidae, de la sous-famille des Rhyparochrominae, de la tribu des Rhyparochromini, et du genre Graptopeltus.
De Graptopeltus lynceus is een wants uit de onderfamilie Rhyparochrominae en uit de familie bodemwantsen (Lygaeidae). 'Geoogde bodemwants' is de Nederlandse naam voor deze wants op Waarneming.nl, waar voor alle in de Benelux voorkomende wantsen eenduidige Nederlandse namen zijn ingevoerd.[1][2]
De onderfamilie Rhyparochrominae wordt ook weleens als een zelfstandige familie Rhyparochromidae gezien in een superfamilie Lygaeoidea.[3] Lygaeidae is conform de indeling van bijvoorbeeld het Nederlands Soortenregister.
De geoogde bodemwants is vrij breed en 6,7 tot 8 mm lang. De kop, de antennes en poten zijn zwart. Het schildje (scutellum) is zwart met bij de punt twee lichtbruine vlekken, die evenwijdig met de schuine kanten lopen en daardoor op een V vormen. De voorkant van het halsschild (pronotum) is zwart, terwijl het achterste deel lichtbruin is met veel donkerbruine stippels. De lichtbruine voorvleugels hebben ook veel donkerbruine stippels en een zwart met witte vlek. Het membraan (doorzichtige deel van de voorvleugels) is bruin tot donkerbruin. De zijrand van de voorvleugels hebben een lichtbruine rand, die doorloopt in een lichte, verdikte zijrand van het halsschild.
De wetenschappelijke naam Lynceus slaat op de deelnemer (Lynceus) van de tocht van de Argonauten, die bekendstaat om zijn scherpe zicht. Die is natuurlijk niet gekozen omdat deze wants zo goed kan kijken, maar vanwege de zwart met witte vlek op de voorvleugels die op een groot oog lijkt.
De soort is vanuit Noord-Afrika over Europa verspreid tot aan het zuiden van Scandinavië. Naar het oosten is hij verspreid tot aan de Kaukasus Hij heeft een voorkeur voor een droog, warm open leefgebied met zandgrond.
Deze bodemwantsen voeden zich met de zaden van planten uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae) zoals Echium, ossentong (Anchusa), hondstong (Cynoglossum) en vergeet-mij-nietjes (Myosotis). De nimfen zuigen ook op planten uit andere families zoals de lipbloemenfamilie (Lamiaceae), vlinderbloemenfamilie (Fabaceae) en ooievaarsbekfamilie (Geraniaceae). Ze leven onder de planten, maar de imago’s en nimfen klimmen ook naar de bloemen van de planten. De imago’s overwinteren en paren in mei. Tegen het einde van juli ontstaat er een nieuwe volwassen generatie. Er wordt één generatie in een jaar gevormd.
De Graptopeltus lynceus is een wants uit de onderfamilie Rhyparochrominae en uit de familie bodemwantsen (Lygaeidae). 'Geoogde bodemwants' is de Nederlandse naam voor deze wants op Waarneming.nl, waar voor alle in de Benelux voorkomende wantsen eenduidige Nederlandse namen zijn ingevoerd.
De onderfamilie Rhyparochrominae wordt ook weleens als een zelfstandige familie Rhyparochromidae gezien in een superfamilie Lygaeoidea. Lygaeidae is conform de indeling van bijvoorbeeld het Nederlands Soortenregister.