Die Sumpf-Heidelibelle (Sympetrum depressiusculum) ist eine Libellenart aus der Familie der Segellibellen (Libellulidae). Diese gehören zu den Großlibellen (Anisoptera).
Sumpf-Heidelibellen haben eine Flügelspannweite von fünf bis sechs Zentimetern. Die Flügeladerung ist dabei insbesondere am hinteren Rand des Flügels sehr dicht. Die Männchen haben einen roten, abgeflachten Hinterleib, der auf den Seiten der Segmente drei bis acht kleine, schwarze Keilflecken mit der Spitze nach vorne trägt. Diese verschwinden jedoch teilweise bei ausgereiften Tieren. Des Weiteren besitzen junge Männchen seitlich einen schmalen gelben Streifen. Die Beine sind – wie bei der Blutroten Heidelibelle – komplett schwarz. Die Legeklappe der Weibchen liegt am Körper an, steht also nicht wie beispielsweise bei der Großen Heidelibelle und der Gemeinen Heidelibelle vom Körper ab. Das Abdomen erreicht eine Länge von 20 bis 23 Millimetern.
Die beispielsweise in Deutschland als „vom Aussterben bedroht“ geltende Art[1] lebt an warmen, flachmoorigen Gewässern.
Sie fliegt von Juli bis September. Die Paarung findet als Kopulationsrad statt. Die Eier werden an Algen abgelegt. Da die Tiere sehr wärmebedürftig sind, sind sie nur um die Mittagszeit unterwegs.
Die Larven schlüpfen erst im Frühjahr nach einer Ei-Überwinterung. Sie vollenden ihre Entwicklung schon im gleichen Sommer.
Die Sumpf-Heidelibelle (Sympetrum depressiusculum) ist eine Libellenart aus der Familie der Segellibellen (Libellulidae). Diese gehören zu den Großlibellen (Anisoptera).
Sympetrum depressiusculum, or, the spotted darter,[1] is a dragonfly species from the family Libellulidae, distributed across temperate parts of Eurasia.[2]
Adults reach 29 to 34 mm in body length, of which 20–24 mm is abdomen. Males are distinguished by a flattened orange abdomen with a line of drop-shaped spots along each side and clubbed overall appearance - i.e. widest at the tip. They closely resemble males of the ruddy darter, which have more evenly flattened abdomen and noticeably darker pterostigmata.[3]
Adults fly in the late summer. They are weak fliers.[3]
It breeds in temporary water bodies, which dry out in the autumn and are re-filled in late spring when the snow melts. It can also colonize reservoirs and paddy fields where such water dynamic is maintained by humans. Furthermore, it is thought to have spread across some parts of Europe thanks to carp aquaculture which creates similar conditions.[2]
The species is distributed across temperate parts of Eurasia from Western Europe to Japan, but is absent from steppes and deserts of Central Asia. The majority of the European population inhabits Alpine slopes and lowlands of east Germany and Poland. In the rest of the distribution range, it is only present locally. The European population is in decline due to intensification of land use and abandoning traditional agriculture, unlike populations of many other dragonfly species which have rebounded in the past few decades because of reduction in water pollution. It is thus regarded vulnerable in Europe.[2]
Sympetrum depressiusculum, or, the spotted darter, is a dragonfly species from the family Libellulidae, distributed across temperate parts of Eurasia.
De Kempense heidelibel (Sympetrum depressiusculum) is een libellensoort uit de familie van de korenbouten (Libellulidae), onderorde echte libellen (Anisoptera). Het is de heidelibel met de kleinste verspreiding in Nederland.
Sympetrum depressiusculum is in 1841 wetenschappelijk voor het eerst beschreven door Selys.
De poten van de Kempense heidelibel zijn geheel zwart en het achterlijf is enigszins afgeplat, met aan de zijkanten een rij druppelvormige (soms driehoekige) zwarte vlekjes. Het pterostigma is groot en vrij licht, met zwarte randaders. De vleugels hebben vaak een opvallend gouden glans. Uitgekleurde mannetjes krijgen een achterlijf dat aan de bovenkant donker oranjerood is, terwijl de zijkanten vaal oranje blijven. De geïsoleerde zwarte druppelvlekjes steken duidelijk af tegen het vaal oranje. Jonge mannetjes zijn oranje, net als de vrouwtjes. Het achterlijf van het vrouwtje is minder afgeplat en verbreed als bij het mannetje, maar met dezelfde druppelvormige vlekjes aan de zijkanten. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 29 en 34 millimeter; de larve is 13-17 mm lang.
Voor een heidelibel is de vliegtijd kort: van half juli tot begin oktober, maar vooral in augustus. Kempense heidelibellen zijn vooral ’s ochtends actief en mijden het heetst van de dag. ’s Avonds kunnen de dieren rustend in grote groepen worden aangetroffen in ruige vegetatie.
Overwintering gebeurt als ei. De eieren zijn klein (0,5 x 0,3 mm) zonder gelomhulsel. Ze zijn eerst wit, later geel en bruin. De larven verschijnen in het voorjaar en ontwikkelen zich snel; ze leven in ondiep water tussen moerasvegetatie. In de zomer van hetzelfde jaar sluipen de imago’s uit. Uitsluipen gebeurt vooral in juli en augustus. Net als bij andere heidelibellen zijn jonge Kempense heidelibellen in de wijde omgeving van het voortplantingswater te vinden in ruige vegetaties op beschutte plaatsen, waar ze jagen en geslachtsrijp worden. In de moerasvegetatie langs het water zoeken geslachtsrijpe mannetjes naar vrouwtjes om mee te paren. Het afzetten van de eitjes gebeurt in vlucht in tandempositie. Met een dippende beweging worden de eitjes afgezet in modder langs het water.
De habitat van de Kempense heiedelibel bestaat in Nederland uit ondiepe moerassen en brede verlandingszones van vennen en plassen. Vaak is er sprake van een kunstmatig lage waterstand in de winter, bijvoorbeeld in visvijvers. Ook in andere delen van Europa komt de soort voor op kunstmatige plaatsen, zoals rijstvelden, koelwatervijvers en droogvallende meren. Dergelijke kunstmatige biotopen waar de Kempense heidelibel van profiteert zijn in Nederland zeldzaam. Een uitbreiding van de soort ligt om die reden niet voor de hand.
Het verspreidingsgebied van de soort in het Palearctisch gebied loopt oostelijk tot in het oosten van Azië, met invasies tot in Japan. De soort komt niet voor in Afrika. In Centraal- en Zuidoost-Europa is het verspreidingsgebied verbrokkeld. Noordelijk komt de Kempense heidelibel voor tot in Litouwen en het noorden van Polen en Duitsland. De soort is zeer schaars aan de noordelijke en westelijke rand van het areaal, waartoe ook Nederland en België behoren. In Nederland komt de soort alleen in en rond de Kempen voor. Net over de grens in Vlaanderen ligt een vrij grote populatie. Een groot deel van de Nederlandse waarnemingen heeft waarschijnlijk betrekking op zwervers uit deze Belgische populatie. In Nederland zijn slechts enkele voortplantingsplaatsen bekend, die meestal van korte duur bleken te zijn.
Verwarring in het volwassen stadium komt het meest voor met de bloedrode heidelibel, omdat die soort ook geheel zwarte poten heeft en ook vlekjes aan de zijkanten van het achterlijf. Deze vlekjes zijn bij de bloedrode heidelibel echter variabel van vorm (zelden druppelvormig) en vaak verbonden met zwarte streepjes langs de onderzijde van het achterlijf, of ze vormen een doorlopende zwarte zijstreep. Bij de Kempense heidelibel gaat het echt om geïsoleerde druppelvormige vlekjes, alleen omgeven door oranje of rood. Verder hebben mannetjes bloedrode heidelibellen niet de typische afgeplatte, elliptische vorm van het achterlijf: het achterlijf is meer rolrond met een knotsvormige verbreding aan het uiteinde. De zijkanten van het achterlijf zijn bij uitgekleurde mannetjes bloedrode heidelibel rood, in plaats van vaal oranje. Verwarring in het larvestadium is mogelijk met de bandheidelibel die ook sterk ontwikkelde rugdoornen heeft.
De Kempense heidelibel is in Nederland zeer zeldzaam en stond op de Nederlandse Rode Lijst van 2004 nog vermeld als "gevoelig". Op de lijst van 2015 is de status veranderd in ernstig bedreigd. De soort is nog niet beoordeeld op de Rode Lijst van de IUCN.
BronnenDe Kempense heidelibel (Sympetrum depressiusculum) is een libellensoort uit de familie van de korenbouten (Libellulidae), onderorde echte libellen (Anisoptera). Het is de heidelibel met de kleinste verspreiding in Nederland.
Sympetrum depressiusculum is in 1841 wetenschappelijk voor het eerst beschreven door Selys.
Szablak przypłaszczony (Sympetrum depressiusculum) – gatunek ciepłolubnej ważki z rodziny ważkowatych (Libellulidae). Jest szeroko rozprzestrzeniony w Palearktyce – od Azji Wschodniej po Francję. W Polsce występuje głównie w centralnej i południowej części kraju, ale zasięg jego występowania przesuwa się na północ. Był notowany na Mazurach w pobliżu granicy z Białorusią[1]. Preferuje płytkie, silnie zarośnięte wody stojące, rzadziej wolno płynące[2]. Epitet gatunkowy nawiązuje do grzbietobrzusznie spłaszczonego odwłoku samców.
Długość ciała 36 mm, rozpiętość skrzydeł 56 mm. Imagines latają od końca czerwca do października[2].
Szablak przypłaszczony (Sympetrum depressiusculum) – gatunek ciepłolubnej ważki z rodziny ważkowatych (Libellulidae). Jest szeroko rozprzestrzeniony w Palearktyce – od Azji Wschodniej po Francję. W Polsce występuje głównie w centralnej i południowej części kraju, ale zasięg jego występowania przesuwa się na północ. Był notowany na Mazurach w pobliżu granicy z Białorusią. Preferuje płytkie, silnie zarośnięte wody stojące, rzadziej wolno płynące. Epitet gatunkowy nawiązuje do grzbietobrzusznie spłaszczonego odwłoku samców.
Długość ciała 36 mm, rozpiętość skrzydeł 56 mm. Imagines latają od końca czerwca do października.
Stasiti kamenjak (znanstveno ime Sympetrum depressiusculum) je vrsta raznokrilih kačjih pastirjev iz družine ploščcev, razširjena po predelih Evrazije z zmernim podnebjem.[1]
Odrasli dosežejo 29 do 34 mm v dolžino, od tega zadek 20–24 mm. Za samce je značilen sploščen zadek oranžne barve z nizom črnih lis kapljičaste oblike ob vsaki strani. Zelo podoben je krvavordečemu kamenjaku, od katerega ga najzanesljiveje ločimo po bolj enakomerno sploščenem zadku, ki je pri krvavordečem kamenjaku bolj kijaste oblike (torej najbolj razširjen pri konici). Stasiti kamenjak ima tudi občutno svetlejše pterostigme.[2]
Odrasli letajo pozno poleti. So šibki letalci.[2]
Razmnožuje se v nestalnih vodnih telesih, ki se jeseni izsušijo in jih znova napolni voda ob taljenju snega pozno spomladi, s pridom pa izkoristi tudi umetna zajezitvena jezera in riževa polja, v katerih podobno dinamiko vzdržuje človek. V nekaterih delih Evrope naj bi se razširil tudi na račun gojenja krapov, ki potrebujejo podobne pogoje.[1]
Vrsta je razširjena po predelih Evrazije z zmernim podnebjem od Zahodne Evrope do Japonske, z izjemo srednjeazijskih step in puščav. Glavnina evropske populacije živi ob obronkih Alp in nižavjih vzhodne Nemčije ter Poljske. Po večjem delu območja razširjenosti je prisotna le lokalno. Zaradi intenzifikacije rabe zemljišč in opuščanju tradicionalnih praks populacija upada po vsej Evropi, za razliko od številnih drugih vrst kačjih pastirjev, ki so si v zadnjih nekaj desetletjih opomogle na račun izboljšanja stanja vodotokov. Zato je na evropski ravni opredeljena kot ranljiva vrsta.[1]
V Sloveniji stasiti kamenjak praktično nima primernih habitatov. Edino znano najdišče so akumulacijska jezera in mokrišča na Dravskem polju, območje s premerom manj kot 8 km, ki je zaščiteno v sklopu Krajinskega parka Rački ribniki - Požeg.[3][4] Na Rdeči seznam kačjih pastirjev iz Pravilnika o uvrstitvi ogroženih rastlinskih in živalskih vrst v rdeči seznam je stasiti kamenjak uvrščen kot prizadeta vrsta.[5]
Stasiti kamenjak (znanstveno ime Sympetrum depressiusculum) je vrsta raznokrilih kačjih pastirjev iz družine ploščcev, razširjena po predelih Evrazije z zmernim podnebjem.
Sympetrum depressiusculum là loài chuồn chuồn trong họ Libellulidae. Loài này được Selys mô tả khoa học đầu tiên năm 1841.[1]
Sympetrum depressiusculum là loài chuồn chuồn trong họ Libellulidae. Loài này được Selys mô tả khoa học đầu tiên năm 1841.
Sympetrum depressiusculum
Allioni, 1766
Стрекоза уплощённая[1][2], или сжатобрюх уплощённый[3], (лат. Sympetrum depressiusculum) — вид стрекоз из рода Sympetrum.
Длина 28-35 мм, брюшко 18-23 мм, заднее крыло 21-27 мм[3]. Задний край переднегруди с большим, практически вертикальным выступом, который несёт на себе бахромку длинных волосков. Грудь сужена, несколько шире брюшка. Боковые чёрные линии на брюшке короткие. Имеются парные чёрные отметины на третьем-седьмомм тергитах брюшка. Ноги чёрного цвета. Базальные пятна на задних крыльях янтарного цвета, мелкие или не ясные либо совсем отсутствуют на передних[3].
Транспалеарктический вид[3].
На Украине встречается в Полесье, Западной Лесостепи, Прикарпатье, Закарпатской низменности, в дельте реки Дунай и в Херсонской области[4].
Время лёта: начало июля — конец сентября[3]. Встречается у многих типов стоячих и заболоченных водоёмов, часто вторичных и временных, поросших растениями. Хорошо переносит загрязнения воды и зимнее пересыхание водоёмов.
Вид включен в Красную книгу Армении.
Стрекоза уплощённая, или сжатобрюх уплощённый, (лат. Sympetrum depressiusculum) — вид стрекоз из рода Sympetrum.