Berytinus minor ist eine Wanze aus der Familie der Stelzenwanzen (Berytidae).
Die Wanzen werden 5,3 bis 6,8 Millimeter lang.[1] Charakteristisch für Vertreter der Gattung Berytinus haben sie ein kurzes zweites Fühlerglied, das kürzer als die Keule auf dem ersten Glied ist. Sie haben außerdem kurze Schenkel (Femora) an den Hinterbeinen, die nicht bis an die Spitze des Coriums der Hemielytren reichen. Bei Berytinus minor ist die Keule des ersten Fühlergliedes schwarz. Die Schenkel haben keine schwarze Spitze und der Kopf ist kürzer als das Pronotum.[2]
Die Art ist vom nördlichen Mittelmeerraum bis zum Polarkreis und östlich bis in den Kaukasus und nach Sibirien verbreitet. In Mitteleuropa ist die Art weit verbreitet und häufig nicht selten. Stellenweise ist sie die häufigste Art ihrer Gattung.[1] In Großbritannien ist sie die häufigste und am weitesten verbreitete Art der Familie.[2] Besiedelt werden verschiedenste offene Lebensräume mit trockenen bis mäßig feuchten Böden mit unterschiedlichem Substrat.[1]
Die Tiere leben am Boden unter verschiedenen Pflanzenarten. Sie bevorzugen dabei offenbar Hülsenfrüchtler (Fabaceae) wie Klee (Trifolium), Hauhecheln (Ononis) und Schneckenklee (Medicago). Die Überwinterung erfolgt wie auch bei Berytinus hirticornis in Moospolstern, unter Pflanzenrosetten oder in der trockenen Bodenstreu und die Weibchen legen die Eier ebenfalls im Mai und Juni einzeln an den Blättern der Nahrungspflanzen ab. Offenbar kann sich bei günstigen Bedingungen in Mitteleuropa auch eine zweite Generation im Jahr ausbilden, wobei die Paarungen im Juli und August stattfinden.[1]
Berytinus minor ist eine Wanze aus der Familie der Stelzenwanzen (Berytidae).
Berytinus minor is a species of stilt bug in the family Berytidae. It is found in Africa, Europe and Northern Asia (excluding China), and North America.[1][2][3][4]
These two subspecies belong to the species Berytinus minor:
Berytinus minor is a species of stilt bug in the family Berytidae. It is found in Africa, Europe and Northern Asia (excluding China), and North America.
.jpg)
De gewone steltwants (Berytinus minor) is een wants uit de familie steltwantsen (Berytidae).
Kenmerkend voor de leden van het genus Berytinus is, dat het tweede segment van de antenne heel kort is, veel korter dan het eerste antennesegment.
De gewone steltwants is lichtbruin van kleur. Het uiteinde van het eerste antennesegment is verdikt en zwart. Het eind van de dijen is iets donkerder. De kop is korter dan het pronotum. De lengte is 5,3 – 6,8 mm.
De gewone steltwants (Berytinus minor) lijkt op de hoornbloemsteltwants (Berytinus ceassipes). Bij de hoornbloemsteltwants is het eind van de dijen veel donkerder/zwart en hebben de kop en pronotum ongeveer dezelfde lengte.
De soort wordt aangetroffen in Europa, Kaukasus, Siberië en ook in Noord-Amerika. Hij is te vinden in verschillende open leefgebieden met een droge of matig vochtige bodem met grassen en kruidachtige gewassen.
De dieren voeden zich met verschillende plantensoorten. Ze hebben een voorkeur voor planten uit de vlinderbloemenfamilie (Fabaceae) als klaver (Trifolium), stalkruid (Ononis) en rupsklaver (Medicago). De volwassen wantsen overwinteren in mosbedden, onder de bladrozetten of in het droge bladafval.
De gewone steltwants (Berytinus minor) is een wants uit de familie steltwantsen (Berytidae).
