Phytocoris ulmi (of meidoornspillebeen) is een wants uit de familie van de Miridae, de blindwantsen. De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carl Linnaeus in 1758.
De langwerpige, geelrode tot roodbruine wants kan 6,5 tot 8 mm lang worden en heeft net als de andere vertegenwoordigers uit het genus Phytocoris zeer lange achterpoten. De antennen zijn geel, met uitzondering van het eerste segment, dat behaard en roodbruin is met witte spikkels. Het doorzichtige deel van de vleugels is kleurloos met grijze vlekken en rode aders. Zowel de dijen als de voorvleugels zijn bruin gevlekt maar deze vlekken zijn gelijkmatiger verdeeld dan bij de kruidenspillebeen (Phytocoris varipes) en de heidespillebeen (Phytocoris insignis) die er verder zeer op lijken.
De soort kent één generatie en overwintert als eitje. De volwassen dieren kunnen gevonden worden van mei tot september op verschillende bomen en struiken zoals braam, brem, hazelaar en vooral meidoorn waar ze zuigen aan onrijpe vruchten, knoppen en jonge bladeren. Verder eten ze ook bladluizen (Aphidoidea), bladvlooien (Psyllidae) en bijvoorbeeld spintmijten (Tetranychidae).
De soort komt voor in het Palearctisch gebied en is in Nederland vrij algemeen in de buurt van bosranden en houtwallen.
Phytocoris ulmi (of meidoornspillebeen) is een wants uit de familie van de Miridae, de blindwantsen. De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carl Linnaeus in 1758.