De halswenders[1] (Pleurodira) zijn een onderorde van de orde schildpadden (Testudines).[2]
Kenmerkend voor deze groep is het feit dat ze de kop niet volledig onder het schild terug kunnen trekken, waarnaar de wetenschappelijke naam verwijst: Oudgrieks πλευρόν, pleuron = zijkant[3] en δειρή deirē = hals. Het bekendste voorbeeld van deze groep zijn de slangenhalsschildpadden (Chelidae), die een nek hebben die meestal net zo lang is als het schild. Omdat deze niet teruggetrokken kan worden, wordt de nek in een plooi onder het schild gelegd, waarbij de nek meestal wordt gevouwen. Bij andere soorten met een kortere nek, zoals de grootkopschildpad wordt de nek slechts schuin langs het schild gelegd.
Toen schildpadden enkele honderden miljoenen jaren geleden zijn ontstaan hadden ze waarschijnlijk allemaal een lange nek. De halsbergers (Cryptodira), die de nek helemaal kunnen terugtrekken in het schild, vormen de enige andere onderorde, maar deze zou pas recenter zijn ontstaan. Deze laatste groep is met 255 soorten veel groter dan de halswenders die door 91 soorten worden vertegenwoordigd.
De halswenders worden verdeeld in drie families. Twee hiervan worden beschouwd als sterker aan elkaar verwant en worden tot een superfamilie gerekend. Een familie, de slangenhalsschildpadden, wordt als een aparte groep beschouwd.
Onderorde Cryptodira
De halswenders (Pleurodira) zijn een onderorde van de orde schildpadden (Testudines).
Kenmerkend voor deze groep is het feit dat ze de kop niet volledig onder het schild terug kunnen trekken, waarnaar de wetenschappelijke naam verwijst: Oudgrieks πλευρόν, pleuron = zijkant en δειρή deirē = hals. Het bekendste voorbeeld van deze groep zijn de slangenhalsschildpadden (Chelidae), die een nek hebben die meestal net zo lang is als het schild. Omdat deze niet teruggetrokken kan worden, wordt de nek in een plooi onder het schild gelegd, waarbij de nek meestal wordt gevouwen. Bij andere soorten met een kortere nek, zoals de grootkopschildpad wordt de nek slechts schuin langs het schild gelegd.