Sponsdieren (Porifera; een samentrekking van de Latijnse woorden porus, porie, en ferre, dragen) vormen een stam van het dierenrijk. Het zijn sessiele, primitieve meercellige dieren die in het water leven en zich vastzetten op de bodem. De meeste leven in zeeën en oceanen, tot op 8,5 kilometer diepte, maar er zijn ook zoetwatersponzen. Ze vangen hun voedsel door water te filtreren. Er is wel sprake van enige differentiatie in de cellen, maar niet van aparte organen, spieren of zenuwen.
Anno 2013 zijn ruim 8400 soorten bekend,[2][3] en regelmatig worden nieuwe soorten beschreven. Sponzen behoren tot de oudst bekende dieren. Fossielen dateren uit het Precambrium.
Sponsdieren hebben een eenvoudige bouw. Ze bestaan uit een buis, waarvan het ene einde is vastgezet op de bodem. Het bovenste einde van de buis is open en wordt osculum genoemd. Binnenin bevindt zich een holte, de spongocoel. De buis heeft een skelet, meestal opgebouwd uit zogenaamde skeletnaalden (spicula). Door de wand van de buis heen wordt water naar binnen gezogen, dat via de bovenkant (het osculum) de buis weer verlaat.
Sponsdieren hebben slechts enkele soorten cellen:
Bij sponsdieren bestaan er drie lichaamsvormen die bekersponzen (asconoid), geweisponzen (syconoid) en korstsponzen (leuconoid) worden genoemd. In zeker opzicht kan een sponsdier ook beschouwd worden als een kolonie van cellen en niet als een individu. Als de cellen van een spons bijvoorbeeld door een mixer worden gehaald, zullen de cellen elkaar daarna weer opzoeken en een spons vormen. Als meerdere soorten op deze wijze worden gemengd, zal elke soort weer een eigen spons vormen.
Sponzen hebben een groot regeneratievermogen. Elke cel heeft de mogelijkheid om uit te groeien tot een nieuwe spons. Sponzen hebben daarnaast twee manieren voor ongeslachtelijke voortplanting:
Sponsdieren zijn meestal hermafrodiet (tweeslachtig), of zijn wisselend mannelijk en vrouwelijk. Bij sommige soorten is er sprake van permanent mannelijke en vrouwelijke individuen.
Voortplantingcellen kunnen ontstaan uit alle soorten cellen, maar spermacellen ontstaan meestal uit kraagcellen en eicellen meestal uit archeocyten. De spermacellen komen de vrouwelijke spons binnen met de waterstroom door de buis van de spons. Bevruchte eicellen ontwikkelen zich tot vrijzwemmende larven. In sommige gevallen blijft de larve enige tijd in de moederspons. Uiteindelijk vestigen de larven zich op de bodem en groeien uit tot een nieuwe spons.
Sponzen worden in Nederland voornamelijk aangetroffen in de Oosterschelde, onder andere de Boorspons (Cliona celata), de Gewone broodspons (Halichondria panicea), de Geweispons (Haliclona oculata) en de Paarse buisjesspons (Haliclona xena). Deze laatste is niet inheems in Nederland, maar waarschijnlijk geïmporteerd met oesters.
In het zoete water komt de zoetwaterspons (Spongilla lacustris) algemeen voor, meestal grijzig van kleur, maar soms groen door algen die in de spons leven.
Oorspronkelijk werd de aanwezigheid van skeletnaalden als een voorwaarde gesteld voor de indeling van een organisme bij de sponsdieren. Een aantal fossiele groepen werd daarom bij de koraaldieren ingedeeld. De ontdekking van 15 soorten sponzen met een kalkskelet veranderde echter de inzichten, en de koraalsponzen en enkele voorheen moeilijk plaatsbare groepen werden in de sponzen gezet.
De Sclerospongiae (Koraalsponzen) zijn geen aparte klasse. Deze kleine groep werd als zodanig in 1970 onderscheiden, maar blijkt in alle overige klassen onder te verdelen. Ze hebben een gevouwen lichaam en kunnen extreem oud worden, 500 tot 1000 jaar.
Uitgestorven:
Sponsdieren (Porifera; een samentrekking van de Latijnse woorden porus, porie, en ferre, dragen) vormen een stam van het dierenrijk. Het zijn sessiele, primitieve meercellige dieren die in het water leven en zich vastzetten op de bodem. De meeste leven in zeeën en oceanen, tot op 8,5 kilometer diepte, maar er zijn ook zoetwatersponzen. Ze vangen hun voedsel door water te filtreren. Er is wel sprake van enige differentiatie in de cellen, maar niet van aparte organen, spieren of zenuwen.
Anno 2013 zijn ruim 8400 soorten bekend, en regelmatig worden nieuwe soorten beschreven. Sponzen behoren tot de oudst bekende dieren. Fossielen dateren uit het Precambrium.